De nieuwe mode werd “a la garconne” of “charlestonmode” genoemd naar het ideaalbeeld voor de moderne vrouw en naar de populaire dans. Enkele mode details, zoals helmvormige hoeden en armbanden om de bovenarm, waren ontleend aan Egyptische afbeeldingen, die door het ontdekken van het graf van Toetanchamon (1922) in de belangstelling waren gekomen.

De kleding van de vrouw was recht en kort. In 1927 was de rok het kortst en wel tot op de knie. Behalve de hemdjurken droeg men veel trois-pieces van jersey a la Chanel. Voor de winter vooral tweed mantelpakken, schouderlijn, een diepe shawlkraag en vaak gegarneerd met vos.

Het haar: omstreeks 1925 hebben alle jonge en zich jong voelende vrouwen hun haar afgeknipt. Het haar werd met een warme krultang geonduleerd. Voor het eerst werd een door de zon gebruinde huid mode.
De hoed: een cloche, dit is een z.g. pothoed of helmhoed. Bij zomerjaponnen werden grote doorzichtige hoeden gedragen.
Accessoires: zeer belangrijk vanwege de eenvoudige kleding. Lange shawls, broches en poederdozen in email. Lange Chanelkettingen, oorhangers, enveloppentassen, sigarettenpijpjes.
De schoenen: iets minder puntige bandschoenen.

De kleding van de man begon voor het eerst sinds honderd jaar wat meer variatie te vertonen. Het colbertjasje was korter en getailleerd. Men droeg veel blazers met grijze broeken. Tussen 1924 en 1929 werden zeer wijde broekspijpen alleen door modieuze mannen gedragen. Voor de meeste mannen nog steeds het driedelige grijze pak. Veel gestreepte en kleurige dassen.

  • Het haar: midden- of zijscheiding, smalle snor.
  • De hoed: vilten deukhoed, geruite wollen of linnen pet.
  • Accessoires: leren broekriem met gesp, vlinderdasje en pochet. Schoenen: molières met ronde neuzen vaak tweekleurig.

De stoffen.

Kunstzijde, jersey, crêpe, tweed, bont. Voor de man flanel.

De kleuren.

Rood, ecru, terra, blauw, groen. Ook zwart-wit combinaties.

De dessins.

Strepen, onregelmatige ruiten, zigzagmotieven. Voor zomerjurken noppen en kleine bloemdessins.