De kleding van de vrouw was van achteren minder geprononceerd dan in de vorige periode doordat de tournure werd vervangen door een klein kussentje. Na 1892 werd ook deze opvulling niet meer gedragen. De japon had lange mouwen waarvan het bovenste deel sterk poffend.

De japon had verder een kraag met revers en aan de rok een sleepje. Men droeg graag een bolero (damesjasje) over blouse of jurk. Veel gedragen: het wandelkostuum of tailleur, dat bestond uit een heuplang jasje, een wijde rok en een blouse met hoge boord en lange manchetten.

De sportieve kleding: basiskostuum was een overhemdblouse met kleurige das en wijde rok, aangevuld met een jasje en een hoed.
Mantel: wijde mantel of kort manteltje.
Het haar: losjes opgestoken met gekrulde pony. Veel haarstukjes.
De hoed: vooral de matelot van stro of vilt. Hoeden met strikken. Voiles tegen de zon en stof.
Accessoires: behalve de 19e eeuwse sieraden en accessoires werden in deze periode ook veel ceintuurs, vooral van ribslint, gedragen.
Schoenen: elegante modellen met hakjes. Bij sportieve kleding knooplaarsjes met zwarte kousen.

De kleding van de man bestond uit jas, vest en broek. De jas was aan de onderzijde ofwel recht (costume-veston) ofwel weggesneden. (costume-jacquet) Het overhemd had een opstaand boordje met omgeknikte punten. i.p.v. een geheel hemd werd ook wel een los front met boord en losse manchetten gedragen. Er werden smalle jassen gedragen. Voor de winter een lange dikke jas.

Het haar was kort, geen baard maar wel een snor. Men droeg voor iedere gelegenheid een andere hoed. Een hoge hoed bij een geklede gelegenheid, een bolhoed voor overdag, een pet of strohoed voor de sport en lage schoenen met veters en hoge rijglaarzen in de winter.

De stoffen.

Wol, katoen, laken, tweed, flanel.

De kleuren.

Blauw, groen, purper, grijs.

De dessins.

Strepen, na 1895 gestileerde bloemen.